moes
Uiterlijk
- moes
- In de betekenis van ‘brij’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- van Middelnederlands moes, cognaat met Duits Gemüse [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moes | - |
verkleinwoord | moesje | moesjes |
- (voeding) fijngehakte of fijngekookte groente of vruchten
- (verouderd) aanduiding van planten waarvan voedsel bereid kan worden
- [1]
- tot moes slaan
in een gevecht veel lichamelijk letsel toebrengen
1. fijngehakte of fijngekookte groente of vruchten
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moes | - |
verkleinwoord | moesje | - |
de moes v
- (spreektaal) (koosnaam) moeder, moe, mama
- Kijk, dáár, dáár was de achtergalerij, en dáár stond het bankje waar moes - zo duidde ze zichzelf altijd aan - zat te lezen en haar eerste verhalen neerschreef. [4]
- ↑ "moes" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ moes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Nieuwenhuys, R.Vergeelde portretten uit een Indisch familiealbum. 8e druk (1990) Em. Querido's uitgeverij, Amsterdam; ISBN 9021476967; p. 23; geraadpleegd 2016-12-13
moes
- partitief van de stellende trap van moe
- Zijn houding had iets heel moes, wat na al die vergeefse pogingen wel begrijpelijk was.
- Hij hijgde van inspanning en er was zoo iets moes en pijnlijks in 't fronsen van z'n wenkbrauwen, dat Vos 'n gevoel van medelijden kreeg. [1]
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
vervoeging van |
---|
moezen |
moes
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moezen
- Ik moes.
- gebiedende wijs van moezen
- Moes!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moezen
- Moes je?
- (spreektaal) moest
- Hij riep dat ik m'n best moes doen.
- Het woord moes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "moes" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Sinclair, F. de"Op de linie" in: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift jrg. 14 deel 27 (1904) p. 131; geraadpleegd 2016-12-12
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moes | muuze |
verkleinwoord | muusken |
moes
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moes | muuze |
verkleinwoord | muusken |
moes
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Voeding in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Spreektaal in het Nederlands
- Bijvoeglijknaamwoordsvorm in het Nederlands
- Niet met deze vorm in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %
- Woorden in het Achterhoeks
- Zelfstandig naamwoord in het Achterhoeks
- Knaagdieren in het Achterhoeks
- Zoogdieren in het Achterhoeks
- Woorden in het Nedersaksisch
- Zelfstandig naamwoord in het Nedersaksisch
- Knaagdieren in het Nedersaksisch
- Zoogdieren in het Nedersaksisch