milddadig
Uiterlijk
- mild·da·dig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | milddadig | milddadiger | milddadigst |
verbogen | milddadige | milddadigere | milddadigste |
partitief | milddadigs | milddadigers | - |
milddadig [1]
- mild en vriendelijk in woord en daad
- ▸ Of mogelijk bent u een rijk christen en tevens milddadig. Nu, indien het in enig opzicht zo met u is dat u wat boven anderen uitsteekt en uitmunt in kennis, gaven en vorderingen op de weg, dan hebt u nodig om arm en ellendig te blijven. Vergeet echter nooit uw aangeboren aangezicht, maar blijf steeds deze ellendige.[2]
- Het woord milddadig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "milddadig" herkend door:
28 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Wulfert Floor“Arm en ellendig” (24-01-2017), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be