mensa
Uiterlijk
- men·sa
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘studentenrestaurant’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
- afgeleid van het Latijnse mensa (tafel) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mensa | mensae mensa's |
verkleinwoord | mensaatje | mensaatjes |
- eetgelegenheid voor studenten
- in de mensa kon men in 1965 voor 1,80 nlg een heerlijke maaltijd (met toetje) krijgen alsmede een portie gezelligheid
- Het woord mensa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mensa" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mensa" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ mensa op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
mensa
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 77 %
- Prevalentie Vlaanderen 71 %
- Woorden in het Latijn
- Woorden in het Latijn met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Latijn