marien
Uiterlijk
- ma·rien
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zee-’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- Afgeleid van waarschijnlijk het Franse marin ‘zee-’, aan het Latijnse marīnus ‘betreffende de zee’, afleiding van mare ‘zee’[2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | marien | mariener | marienst |
verbogen | mariene | marienere | marienste |
partitief | mariens | marieners | - |
marien
- Het woord marien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "marien" herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
40 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "marien" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be