laaghartigheid
Uiterlijk
- laag·har·tig·heid
- afleiding van laaghartig met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laaghartigheid | laaghartigheden |
verkleinwoord |
de laaghartigheid v
- de mate waarin iets of iemand gemeen of verachtelijk is
- ▸ Daar de wereldlijke eer door hun klaarblijkelijke laaghartigheid bezoedeld werd, en rekening houdend met wat hiervoor werd aangehaald, besluiten en verkondigen wij tegenover de ganse wereld, niet zonder bitterheid, pijn en mededogen, dat deze christenen zich tegenover God en de wereld als verraders hebben gedragen, en veroordelen wij hen, als straf voor hun wandaden en voorbeeld voor allen, tot wat in dergelijke gevallen gebruikelijk is.[1]
- iets dat gemeen of verachtelijk is
- Het woord 'laaghartigheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Joanot Martorell en Martí Joan de Galba“Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999