kranig
Uiterlijk
- kra·nig
- In de betekenis van ‘flink’ voor het eerst aangetroffen in 1866 [1]
- afleiding met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kranig | kraniger | kranigst |
verbogen | kranige | kranigere | kranigste |
partitief | kranigs | kranigers | - |
kranig
- met moed en kracht, niet kleinzerig
- De kranige jongen gaf geen kik toen hij een prik kreeg.
- Het woord kranig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kranig" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "kranig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be