kletserij
Uiterlijk
- klet·se·rij
- Naamwoord van handeling van kletsen met het achtervoegsel -erij[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kletserij | kletserijen |
verkleinwoord |
de kletserij v
- inhoudsloos gepraat
- Met veel geestdrift keek hij niet terug op deze periode. Vooral echter de invoering van de Mamoetwet betekende voor hem een dieptepunt: ‘[...] voor mij een bron van eindeloze kletserij en nivellering.’ Zonder weemoed verliet hij dan ook in 1969 het onderwijs, waarbij tekenend voor zijn aversie tegen de Mammoetwet was, dat hij het aanbod van een afscheid in aanwezigheid van de staatssecretaris van de hand wees. [2]
- Het woord kletserij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kletserij" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1990)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000] Sijbrand Keyser Tessel 18 januari 1904 - Alkmaar 30 december 1989
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be