klak

3. pet met klep

4. hoge hoed die kan worden ingeklapt

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  klak    (hulp, bestand)
• IPA: / klɑk / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• klak

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘klodder, vlek’ voor het eerst aangetroffen in 1451
• klanknabootsing , vergelijk ook Frans claque

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	klak	klakken
verkleinwoord	klakje	klakjes

Zelfstandig naamwoord

de klak v / m

1. klikkend geluid, lager klinkend en langer durend dan een tik

   • Cicaden maken lawaai met de twee trommelorgaantjes aan de zijkant van hun lijf. Zo’n orgaan is een vlies met stijve ribben die ‘klak’ zeggen als de cicade ze ombuigt. Net als een metalen klakplaatje. 
   • Er klonken voetstappen achter me: lichte, met een vrouwelijke klak. 

   1. soort klikgeluid gemaakt met de tong

      • Onze dochter van zes, die stampvoet,
        één, twee keer,
        en verontwaardigd tongklakt tegen haar ouders
        met een klak die ons tegelijkertijd bereisd,
        spontaan, inheems en uitheems voorkomt. 

   2. klik-klak: het geluid van een mechanisch apparaat dat omgezet wordt

      • Vorige week hebben we in Alkmaar gecanvast. In een hogeremiddenklassewijk, weer met relatief veel progressieve stemmers. Ze wonen in mooie rijtjeshuizen met dure auto’s voor de deur. Veel mensen hebben de deur driedubbel op slot, ook als ze thuis zijn. ‘Klik-klak-klik’ gaat het als je aanbelt. Geen toeval: naast zorg en onderwijs bleek veiligheid een belangrijk thema voor de bewoners. 

2. klodder, vlek
3. (kleding) pet met klep

   • Hoofdpijn: men nam gedurende tien minuten een voetbad van houtas, gemengd met een handvol zout en mosterd of legde een rood koolblad op het hoofd onder muts of klak. 

   1. (figuurlijk) (Bargoens) politieagent
4. (kleding) hoge hoed die kan worden ingeklapt
5. groep mensen die is ingehuurd om iemand met applaus toe te juichen

Synoniemen

• [4] gibus

Uitdrukkingen en gezegden

• met zijn klikken en klakken op straat gezet worden

[2] met zijn hebben en houden op straat gezet worden

_{Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als tussenwerpsel}

Tussenwerpsel

klak

1. weergave van een klikkend geluid, lager klinkend en langer durend dan een tik

   • In een la zat het antwoord. Klak. Een zanglijster! Geen levende natuurlijk, maar een opgezette, in een doosje. 

Werkwoord

vervoeging van
klakken

klak

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klakken
   

   • Ik klak. 

2. gebiedende wijs van klakken
   

   • Klak! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klakken
   

   • Klak je? 

Gangbaarheid

• Het woord klak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klak" herkend door:

70 %	van de Nederlanders;
83 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Lets

Woordherkomst en -opbouw

• klanknabootsing

Tussenwerpsel

klak

1. klik, het geluid van een schakelaar die omgezet wordt