juichens
Uiterlijk
- jui·chens
juichens
- genitief van juichen
- Wat dan de ziel tot juichens toe ontgloeit,
Of 's levens stroom met snelheid golven doet:[1]
- Wat dan de ziel tot juichens toe ontgloeit,
- Het woord 'juichens' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ blz 88 Nagelaten en verspreide gedichten en redevoeringen
Hendrik Harmen-Klijn
Spin en Zoon, 1856