jan
Uiterlijk
Niet te verwarren met: jan., Jan |
- jan
- (verkorting) van het Nederlandse zelfstandige naamwoord januari
jan m
- (afkorting) eerste kalendermaand, januari
- «Gesloten: 5 jan 2011 en 19 jan 2011.»
- Op 5 en 19 januari 2011 gesloten.
- «Gesloten: 5 jan 2011 en 19 jan 2011.»
- Echte afkortingen worden als regel met een punt geschreven: jan., maar in opsommingen waar uit de context al duidelijk is dat het om de naam van een maand gaat is het gebruikelijk om de punt weg te laten[1].
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jan | jannen |
verkleinwoord | jantje | jantjes |
de jan m
- Het woord jan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jan" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Afkortingen van de namen van de maanden op website: taaladvies.net; geraadpleegd 2016-10-25
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
jan
- jan
jan
jan
jan
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Verkorting in het Nederlands
- Afkorting in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 87 %
- Prevalentie Vlaanderen 83 %
- Woorden in het Baskisch
- Werkwoord in het Baskisch
- Voeding in het Baskisch
- Woorden in het Toki Pona
- Woorden in het Toki Pona van lengte 3
- Woorden in het Toki Pona met audioweergave
- Woorden in het Toki Pona met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Toki Pona
- Werkwoord in het Toki Pona
- Bijvoeglijk naamwoord in het Toki Pona