Naar inhoud springen

jaded

Uit WikiWoordenboek

jaded

  1. vermoeid, uitgeput
    « They were appointed cruelly to flog along the jaded horses.»
    Zij kregen de opdracht wreed de uitgeputte paarden de zweep te geven.
  2. blasé, uitgeteld
    «You look very jaded; you need a holiday.»
    Je ziet er uitgeteld uit; je bent aan vakantie toe.
  3. zat, verzadigd, vol
    «I was already jaded by the copious amounts of beautiful people that attend USC. »
    Ik was al verzadigd door het rijke aanbod mooie mensen dat USC bevolkt.