impaciente
Uiterlijk
- im·pa·cien·te
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | impaciente | impacientes |
vrouwelijk | impaciente | impacientes |
impaciente
vervoeging van |
---|
impacientar |
impaciente
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van impacientar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van impacientar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van impacientar