hing
Uiterlijk
- hing
vervoeging van |
---|
hangen |
hing
- enkelvoud verleden tijd van hangen
- Ik hing.
- Jij hing.
- Hij, zij, het hing.
- Ik hing.
- ▸ De natte zweetsokken hing ik met veiligheidsspelden achter op mijn rugzak.[1]
- Het woord hing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hing" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be