heibezem
Uiterlijk
- hei·be·zem
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heibezem | |
verkleinwoord |
de heibezem m
- bezem gemaakt van heidekruid
- ▸ En zo leerde ik op één middag alles over takkenwalletjes, ligusterhagen, bloemenborders, nestkasten, heibezems en vogelstrandjes en was ik tegen de avond helemaal gereed om de tuin honderd procent vogelvriendelijk te maken. Er was alleen één klein, maar helaas niet geheel onoverkomelijk probleem. Ik heb geen tuin.[2]
- Het woord 'heibezem' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "heibezem" herkend door:
39 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Twiettwiet” (06/11/2009), HP de Tijd
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be