Naar inhoud springen

halo

Uit WikiWoordenboek
2. een diffuse lichtgevende ring rond de zon
  • ha·lo
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lichtende kring om zon of maan’ voor het eerst aangetroffen in 1894 [1]
  • van Frans halo [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord halo halo's
verkleinwoord halootje halootjes

de halom

  1. (religie) een stralenkrans die een heilige in afbeeldingen omgeeft
  2. (meteorologie) een diffuse lichtgevende ring rond de zon of de maan veroorzaakt door lichtstrooiing aan ijskristallen in de dampkring
    • Er bestaat een grote verscheidenheid aan halo's doordat ijskristallen licht op veel verschillende manieren kunnen breken. 
  3. (astronomie) de bolvormige invloedsfeer die een melkwegstelsel omgeeft
    • In de halo bevinden zich bolvormige sterrenhopen. 
  4. (economie) het uitstralen van een marketingactiviteit op een ander merk/product dan dat waar de activiteit direct op gericht is
71 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[3]


  • IPA: /ˈheɪləʊ/
  • ha·lo
enkelvoud meervoud
halo halos
haloes

halo

  1. (religie) halo
  2. (meteorologie) halo


  • ha·lo

halo

  • [1] hallo aanroep bij begin telefoongesprek, om aandacht te trekken of als begroeting

halo


  • ha·lo
enkelvoud meervoud
halo halos

halo m

  1. (religie) halo
  2. stralenkrans
vervoeging van
halar

halo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van halar


  • ha·lo

halo o

  1. halo

halo

  1. vocatief enkelvoud van hala