griep
Uiterlijk
- griep
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘influenza’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1873 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | griep | griepen |
verkleinwoord | griepje | griepjes |
- (medisch) een virusziekte die jaarlijks vele mensen ziek maakt en die voor ouderen gevaarlijk kan zijn [2]
- Vorige week is er weer griep uitgebroken.
- mestvork (-> greep) [3]
1. een vierusziekte die jaarlijks vele mensen ziek maakt en die voor ouderen gevaarlijk kan zijn
- Het woord griep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "griep" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "griep" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ influenza griep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ greep griep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be