gluurder
Uiterlijk
- gluur·der
- Naamwoord van handeling van gluren met het achtervoegsel -der[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gluurder | gluurders |
verkleinwoord | gluurdertje | gluurdertjes |
de gluurder m
- iemand die stiekem kijkt naar (erotische geladen) dingen die niet voor zijn ogen bestemd zijn
- In opzet is Het voyeursmotel een boek over voyeurisme. Alle mannen, zegt Foos, zijn in hun hart gluurders. En op een bepaalde manier zijn journalisten en lezers evengoed voyeurs. Wij kijken over Foos’ schouder mee, door de luchtroosters, en worden deelgenoot van de verschillende vormen van seks die hij waarneemt en de conclusies die hij eruit trekt, vaak met een schijn van wetenschappelijkheid. [2]
- Het woord gluurder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gluurder" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Auke Hulst 22 juli 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be