gitaar
Uiterlijk
- gi·taar
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘snaarinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1683 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gitaar | gitaren |
verkleinwoord | gitaartje | gitaartjes |
- (muziekinstrument) een muziekinstrument, gewoonlijk met zes snaren, bespeeld met de vingers of een plectrum
- ▸ Tatertot was helemaal op dreef en had inmiddels geregeld dat Necktie met zijn gitaar kon meedoen met de lokale bluegrassband die in de brouwerij aan het spelen was.[2]
- basgitaar, flamencogitaar, jazzgitaar, luchtgitaar, ritmegitaar, slaggitaar, slidegitaar, steelgitaar
1. een muziekinstrument
- Het woord gitaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gitaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gitaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Muziekinstrument in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %