gevang
Uiterlijk
- ge·vang
- Van het Middelnederlands g(h)evanc, g(h)evange ‘vangst, buit’
- Naamwoord van handeling van vangen met het voorvoegsel ge- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gevang | gevangen |
verkleinwoord | gevangetje | gevangetjes |
het gevang o
- gevangenis
- In het gevang werd hij op water en brood gezet.
- bajes, cachot, gevangenis, nor, petoet
1.
- Het woord gevang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gevang" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ gevang op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be