gelaat
Uiterlijk
- ge·laat
- In de betekenis van ‘aangezicht’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Naamwoord van handeling van laten met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gelaat | gelaten |
verkleinwoord | gelaatje | gelaatjes |
het gelaat o
- (anatomie) (verheven taal) de voorzijde van een mensenhoofd met de persoonlijke kenmerken
- Zijn gelaat was van woede tot een grimas vertrokken.
- gezicht, aangezicht, façade, bakkes, bek, smoel, snuit, tronie, snoet, porum, ponum, muil, smoelwerk
1.
- Het woord gelaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gelaat" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gelaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gelaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be