gehol
Uiterlijk
- ge·hol
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gehol | |
verkleinwoord |
gehol [1]
- het aanhoudend snel op de benen voortbewegen
- Dat Klopp sinds zijn komst in oktober weinig fout kan doen in Engeland, ligt niet alleen aan zijn gehol langs de lijn. Tegenover het journaille heeft de Duitser alles wat Louis van Gaal niet heeft. Charme, geduld, humor en met zijn Engels is niets mis. [2]
- Gehol en geschreeuw van de jongens was tante niet gewend. Pas nu kan de familie het huis ongeremd verkennen. „Rennen, verstoppertje spelen... Ze raken hier niet uitgekeken. Vooral de toren is spannend. Vorige week hebben ze op de zolder met vriendjes echte zwaarden gevonden.” [3]
- Het woord gehol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gehol" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Jesse van de Woestijne 25-01-16 Niemand rent zo mooi langs de lijn als Jürgen Klopp
- ↑ Tubantia 02-01-17 Almelose graaf Van Rechteren erft kasteel in Dalfsen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be