gegalm
Uiterlijk
- ge·galm
- Naamwoord van handeling van galmen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gegalm | |
verkleinwoord |
het gegalm o
- aanhoudend een luid galmend geluid maken
- Het nachtelijk gegalm klinkt voor vele Capellenaren juist vertrouwd. Zij denken er anders over dan de klagende burger van de luidende klok had moeten weten.”[2]
- Als brandweermensen na een brand uitgeblust in de kantine van de kazerne aan Spaansland zaten, was daar voortdurend het gegalm van hun stemmen en andere geluiden.[3]
- Het woord gegalm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gegalm" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 20-11-2015 CDA Capelle tegen stilleggen kerkklok
- ↑ Tubantia 12-08-2009 Kunst lost hinderlijk gegalm in kantine op
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be