geboortig
Uiterlijk
- ge·boor·tig
stellend | |
---|---|
onverbogen | geboortig |
verbogen | geboortige |
partitief | geboortigs |
geboortig [2]
- van geboorte afkomstig uit; van geboorte afkomstig van
- ▸ Plaats van handeling: Theaterhotel, Almelo. Preluderend op het wintercircus tovert ene meneer Batak, geboortig van de Zanderij in Suriname - een modieuze betweter, kasteelheertype, alias O. Bommel - een tweetal maquettes van het centrum en het waterrijk.[3]
- ▸ Uit het overzicht blijkt dat De Lavoir zich een rasechte Zeeuws-Vlaming mag noemen, al doet zijn naam Frans aan. „Zijn voorgeslacht was zonder uitzondering geboortig van dorpen in Zeeuws-Vlaanderen”, meldt de kwartierstaat.[4]
- Het woord geboortig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geboortig" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
32 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ geboortig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Paul Bults: 'Ik heb iets met kleinschaligheid'” (07-01-2008), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Oudste man krijgt voorouders cadeau” (25-07-2005), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be