geben
Uiterlijk
- Geluid: geben (hulp, bestand)
- Geluid: geben (hulp, bestand)
- Geluid: geben (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɡeːbn̩/, /ˈɡeːbm̩/
- ge·ben
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
geben /ˈɡeːbn̩/ |
gab /ˈɡaːp/ |
gegeben /ɡəˈɡeːbn̩/ |
volledig |
geben
- overgankelijk geven
- «Ich möchte dir etwas geben.»
- Ik wil je iets geven.
- «Ich möchte dir etwas geben.»