gastar
Uiterlijk
- gas·tar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gastar |
gastaba |
gastado |
volledig |
gastar
- onovergankelijk geld uitgeven
- overgankelijk uitgeven, spenderen, besteden
- verbruiken
- verslijten, aflopen
- gastar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española