gaspit

Nederlands

gasfornuis met 4 gaspiten

Uitspraak

• Geluid:  gaspit    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈxɑspɪt / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• gas·pit

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  gas zn  en  pit zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	gaspit	gaspitten
verkleinwoord	gaspitje	gaspitjes

Zelfstandig naamwoord

de gaspit v / m

1. een gasbrander waarop men kan koken; deel van een gasfornuis

   • Terwijl Lundberg de koelbox uitpakt en de gaspit op een windvrije plek installeert, is er tijd het eiland te verkennen. Geen wc, geen 3G, wel een steen om op te zitten.  
   • Na stoken is de keuken dus de belangrijkste plek voor woningbranden: in 22 procent van de gevallen brak hier brand uit. De meest voorkomende oorzaak – 50 procent – is een vlam in de pan. Een vergeten pannetje dat droogkookt, valt ook in deze categorie. Een storing in een keukenapparaat zoals de vaatwasser zorgde voor 20 procent van de keukenbranden. Een houten lepel of een theedoek op een hete gaspit is goed voor 15 procent van de branden in de keuken.  
   • Het Europese Parlement wordt voortdurend bestookt met griezelverhalen over buitenlandse truckers die maandenlang in hun cabine langs de snelweg wonen, hun potje koken op een gaspit in het gras en zich alleen 'douchen' als het regent. Volgens Jongerius brengen zij ook de verkeersveiligheid in gevaar.  
   • Gas heeft zoveel meer voordelen: snel warm, snel koud, duidelijk zichtbaar – en voor wie iets heel heet wil hebben zijn er grote of lange gaspitten.  

Synoniemen

• gasvlam, pit, komfoor, gasstel, gasbrander, gasstel

Vertalingen

    1.   

Engels: gas range (en), gas ring (en), gas burner (en)

Gangbaarheid

• Het woord gaspit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gaspit" herkend door:

97 %	van de Nederlanders;
81 %	van de Vlamingen.