formidabel
Uiterlijk
- Geluid: formidabel (hulp, bestand)
- for·mi·da·bel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geducht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1647 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | formidabel | formidabeler | formidabelst |
verbogen | formidabele | formidabelere | formidabelste |
partitief | formidabels | formidabelers | - |
formidabel
- heel groot,
- De russen hadden een formidabel leger.
- Het woord formidabel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "formidabel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "formidabel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be