fobie
Uiterlijk
- fo·bie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘angstbeklemming’ voor het eerst aangetroffen in 1930 [1]
- van het Griekse φόβος "fobos" (angst)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fobie | fobieën |
verkleinwoord | fobietje | fobietjes |
de fobie v
- (medisch) een ziekelijke vrees
- Gelukkig heb ik er geen fobie voor, maar ik ben er wel bang voor.
1. een ziekelijke vrees
- Het woord fobie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fobie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fobie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be