etablissement
Uiterlijk
- eta·blis·se·ment
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderneming, inrichting’ voor het eerst aangetroffen in 1703 [1]
- uit het Frans = firma, établissement
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | etablissement | etablissementen |
verkleinwoord | etablissementje | etablissementjes |
het etablissement o
- een bedrijf vaak een hotel, restaurant, café of andere uitgaangsgelegenheid
- Het etablissement "Spek & Eieren" was de bijeenkomstplaats, met gaarkeuken en cafétaria, voor havenarbeiders en andere havendiensten.
- ▸ Toen ik zei dat ik helaas nog niet wist hoelang ik van plan was te blijven en dat ik hoopte dat dat geen probleem zou zijn, wuifde hij mijn zorgen weg met een elegant handgebaar en bezwoer hij mij dat het een eer was voor het etablissement en een persoonlijk genoegen voor hemzelf om mij als gast te mogen beschouwen en dat hij alleen maar kon wensen dat deze vreugde langdurig zou mogen zijn.[2]
- Het woord etablissement staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "etablissement" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "etablissement" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 14
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be