ergernis
Uiterlijk
- er·ger·nis
- In de betekenis van ‘irritatie’ voor het eerst aangetroffen in 1566 [1]
- Naamwoord van handeling van ergeren met het achtervoegsel -nis [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ergernis | ergernissen |
verkleinwoord | ergernisje | ergernisjes |
de ergernis v
- een zaak die gevoelens van onvrede oproept
- De ergernis deed hem rood aanlopen.
een zaak die gevoelens van onvrede oproept
- Het woord ergernis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ergernis" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "ergernis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ergernis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be