elkaars
Uiterlijk
- el·kaars
nominatief | genitief |
---|---|
elkaar | elkaars |
elkaars
- genitief van elkaar
- We maken de schoenen van elkaar schoon. => We maken elkaars schoenen schoon.
- ▸ Gebroederlijk pakten we elkaars handen vast en liepen de trap op van de enige winkel van het dorp, die ook dienst deed als centrale hangplek voor alle hikers.[1]
1.
- Het woord elkaars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "elkaars" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be