Naar inhoud springen

dobber

Uit WikiWoordenboek
extreem vergrote dobbers als kunstwerk
  • dob·ber
  • In de betekenis van ‘drijver’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1412 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dobber dobbers
verkleinwoord dobbertje dobbertjes

de dobberm

  1. (visserij) aan de vislijn bevestigd drijvend voorwerp dat onder water verdwijnt bij het vangen van een vis
     Zeven, acht? Koprollen en een voorzichtige radslag. Heel spannend allemaal. En papa keek met een schuin oog toe. Het andere was gericht op de dobber.[2]
vervoeging van
dobberen

dobber

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobberen
    • Ik dobber. 
  2. gebiedende wijs van dobberen
    • Dobber! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobberen
    • Dobber je? 
  • Een hele/flinke dobber (aan iets hebben)
Iets wat veel moeite kost om voor elkaar te krijgen.
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]


  • dob·ber
Naar frequentie zeldzaam

dobber

  1. nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van dobb

dobber

  1. nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van dobbe