daags

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  daags    (hulp, bestand)
• IPA: / daxs / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• daags

Woordherkomst en -opbouw

• genitief van  dag zn  met de uitgang -s, op te vatten als afgeleid van  dag zn  met het achtervoegsel -s, in de betekenis van ‘dagelijks’ voor het eerst aangetroffen in 1597

	stellend
onverbogen	daags
verbogen	daagse

Bijvoeglijk naamwoord

daags

1. op elke dag, per dag

   • U moet tweemaal daags een eetlepel innemen. 
   • Tijdens de vakantie was hij even verlost van zijn daagse beslommeringen. 

   ▸ Ze kijkt het daagse leven aan tot het zijn alledaagsheid kwijtraakt en laat zien wat je vaak liever niet zou zien.

2. op de dag

   • Daags voor de verkiezingen werd de partijleider zenuwachtig voor de uitslag. 

Synoniemen

• [1] dagelijks

Typische woordcombinaties

• [2] daags na
• [2] daags voor

Uitdrukkingen en gezegden

• [2] daags te voren
  op de voorgaande dag

• Daags tevoren nam hij nog veel rust om op de dag zelf een goede marathon te kunnen lopen. 

Verwante begrippen

• alledaags

Hyponiemen

   

's daags achtdaags alledaags anderdaags anderendaags derdendaags driedaags dubbeldaags eendaags eensdaags eerdaags eerstdaags enkeldaags hedendaags kwartdaags meerdaags negendaags onderdaags tiendaags twaalfdaags tweedaags veertiendaags veertigdaags vierdaags vierdendaags vijfdaags vijfdendaags weekdaags zesdaags zevendaags

Afgeleide begrippen

• daagsanker, daagstouw

Vertalingen

    1.   

Engels: daily (en)

Spaans: cotidiano (es) , de todos los días (es) , diario (es)

Gangbaarheid

• Het woord daags staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "daags" herkend door:

97 %	van de Nederlanders;
98 %	van de Vlamingen.