charger
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
charger |
chargeais |
chargé |
eerste groep | volledig |
charger
se charger
- wederkerend (spreektaal) gebruiken (drugs of doping)
- «Depuis qu’il se charge, Bastien, il se tape tranquille des trajets de 20-40 kilomètres.»
- Sinds hij doping gebruikt haalt Bastien met gemak afstanden van 20-40 kilometer. [1]
- «Depuis qu’il se charge, Bastien, il se tape tranquille des trajets de 20-40 kilomètres.»