briefhoofd
Uiterlijk
- Geluid: briefhoofd (hulp, bestand)
- brief·hoofd
- samenstelling van brief en hoofd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | briefhoofd | briefhoofden |
verkleinwoord |
het briefhoofd o
- tekst bovenaan een brief met gegevens van de afzender en de geadresseerde en de datum van verzending
- De FBI onderzoekt valse documenten die bedoeld zijn om Hillary Clinton in diskrediet te brengen, bericht Reuters op basis van insiders. De Amerikaanse senator Tom Carper bracht de nepbrieven, die door het gebruik van zijn naam en briefhoofd van zijn kantoor afkomstig lijken te zijn, naar de FBI. In de brief zou Carper naar Clinton schrijven „We zullen je deze verkiezing niet laten verliezen”. De VS hebben al meerdere keren gezegd dat ze Rusland ervan verdenken hackers te steunen die online verwarring willen zaaien met valse informatie om zo de verkiezingen te verstoren. Veiligheidsdiensten waarschuwen vandaag opnieuw hiervoor in The Washington Post.[1]
- In de zaal zit dan ook een gebroken man, die desgevraagd de rechter vertelt over nachtmerries, slapeloosheid, wanhoop, gevolgen voor het gezin en hypotheekschuld. Hoe het bij de tuchtrechter zó fout heeft kunnen gaan, hij kan er niet bij. Vanmiddag mag hij nog een keer zijn verhaal vertellen. Maar ook nu staat hij op achterstand. De vier Surinaamse huisartsen die hij bij de rechter-commissaris ter ondersteuning van zijn alibi had laten verhoren, vielen hem allemaal af, tot zijn verbijstering. Ruim tweeënhalf uur wordt gedebatteerd over de vraag of zijn alibi wel of niet vals was – hij erkent dat hij had gerommeld met briefhoofden, maar dat was ‘in paniek’ toen de Inspectie hem vroeg waar precies de nascholing was geweest.[2]
- opschrift op voorbedrukt briefpapier
1. tekst bovenaan een brief met gegevens van de afzender en de geadresseerde en de datum van verzending
- Het woord briefhoofd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "briefhoofd" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ NRC 28 oktober 2016
- ↑ NRC Folkert Jensma 3 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be