Naar inhoud springen

boenlap

Uit WikiWoordenboek
  • boen·lap
enkelvoud meervoud
naamwoord boenlap boenlappen
verkleinwoord boenlapje boenlapjes

de boenlapm

  1. doek waarmee je dingen kunt schoonmaken
    • ‘Hij is gelukkig,’ zeide ik. ‘Bevrijd van de zorgen en de misleidingen der wereld, is hij tevens bevrijd van dien staat, welke ons dikwijls onder de dooden doet verkeeren, zelfs eer wij gestorven zijn. Wat mij betreft, ik houde het er zelfs voor, dat hij niet dood is; integendeel hij begint nu te leven.’ Hier hield Barbara den boenlap omhoog. ‘Hoe mijnheer! hij zou niet dood zijn? De aanspreker heeft het bekend gemaakt; het huis is gesloten geworden; de kist is er uit gedragen, en de lijkbezorger heeft hem ten grave geleid.’ [2] 
92 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. DBNL (1933)–Elisabeth Jongejan De humor-'cultus' der Romantiek in Nederland geraadpleegd 18 november 2018
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be