blak
Uiterlijk
- blak
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | blak | blakker | blakst |
verbogen | blakke | blakkere | blakste |
partitief | blaks | blakkers | - |
blak
- zonder rimpels of golven (water)
- Zwaar sloegen de pijlstaarten met hun plat schollige lijven over het blakke water, ...[3]
- open, effen (landschap)
- Hij opende de schuurpoort en zag hoe de maan teruggerezen was over het blakke land.[4]
- blakend, sterk schijnend
- Hij liep te zweten in de blakke zon.
- ten blakke komen
voor de dag komen
- Het woord blak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blak" herkend door:
17 % | van de Nederlanders; |
23 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ blak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ blak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Panharing-visschen G. Simons
blz. 220 Groot Nederland, Volume 1
Uitgeverij Van Holkema & Warendorf, 1904 - ↑ blz 369. Verzameld werk, vol 1
Filip de Pillecyn
Boekengilde De Clauwaert 1959 - ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be