Naar inhoud springen

billet

Uit WikiWoordenboek
enkelvoud meervoud
billet billets

[A] billet

  1. (communicatie) kort briefje
  2. (militair) inkwartieringsbevel
  3. (metonymisch) kwartier, onderdak, tijdelijke verblijfplaats
vervoeging
onbepaalde wijs to  billet 
he/she/it  billets 
verleden tijd  billeted 
 billetted 
voltooid
deelwoord
 billeted 
 billetted 
onvoltooid
deelwoord
 billeting 
gebiedende wijs  billet 

[A] billet

  1. overgankelijk (militair) inkwartieren
  2. overgankelijk (militair) ingekwartierd zijn
enkelvoud meervoud
billet billets

[B] billet

  1. houtblok (vooral gebruikt voor brandhout)
  2. (metallurgie) baar of staaf van ruw metaal
  3. (heraldiek) blokje (verticaal rechthoekje op een wapenschild)
73 % van de Amerikanen;
89 % van de Britten.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 30 september 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  billet     le billet     billets     les billets  

billet m

  1. (communicatie) kort briefje
  2. biljet
  3. (financieel) bankbiljet; ook: ander geldswaardig papier zoals promesse of wissel
  4. kaartje, plaatsbewijs
  5. attest, certificaat
  6. (internet) blogpost, artikel op een forum