beugen
Uiterlijk
- beu·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beugen |
beugde |
gebeugd |
zwak -d | volledig |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
beugen [1] [2]
- vissen met de beug
de beugen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord beug
- Het woord beugen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beugen" herkend door:
27 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- beu·gen
- Afkomstig van het Oudhoogduitse bougen.
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beugen |
beugte |
gebeugt |
volledig |
beugen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Niet met deze vorm in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 27 %
- Prevalentie Vlaanderen 20 %
- Woorden in het Duits
- Woorden in het Duits van lengte 6
- Werkwoord in het Duits