beogen
Uiterlijk
- be·ogen
- In de betekenis van ‘op het oog hebben’ voor het eerst aangetroffen in 1612 [1]
- Afgeleid van oog met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beogen |
beoogde |
beoogd |
zwak -d | volledig |
beogen
- overgankelijk ~ met: ergens een bepaald doel mee in ogen hebben
- Daarmee werd beoogd een hervorming van het zorgstelsel te bewerkstelligen.
1. ~ met: ergens een bepaald doel mee in ogen hebben
- Het woord beogen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beogen" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "beogen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel be- in het Nederlands
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 94 %
- Prevalentie Vlaanderen 90 %