Naar inhoud springen

barber

Uit WikiWoordenboek

Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
barber barbers

Zelfstandig naamwoord

barber

  1. (beroep) barbier, kapper [1]
vervoeging
onbepaalde wijs to  barber 
he/she/it  barbers 
verleden tijd  barbered 
voltooid
deelwoord 		 barbered 
onvoltooid
deelwoord 		 barbering 
gebiedende wijs  barber 

Werkwoord

barber

  1. overgankelijk  knippen ww  [1] (v. haar of baard)
  2. onovergankelijk, (informeel) babbelen,  kletsen ww  [2]






Frans

Uitspraak

Werkwoord

barber

  1. (spreektaal) vervelen
    «Le prof d’histoire, il nous a trop barbés avec sa guerre froide.»
    De geschiedenisleraar heeft ons ontzettend zitten vervelen met zijn koude oorlog [1]
  2. (spreektaal) liegen
    «C’est encore Mouloud qui nous a barbés.»
    Marmoud heeft alweer tegen ons gelogen. [1]
  3. (spreektaal) stelen
    «J’me suis fait barber mon vélo.»
    Ze hebben mijn fiets gejat. [1]

Verwijzingen

  1. ↑ 1,0 1,1 1,2
    Wouw, Berry van de
    , Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 23
Overgenomen van "https://nl.wiktionary.org/w/index.php?title=barber&oldid=4989236"