bande
Uiterlijk
- ban·de
vervoeging van |
---|
bannen |
bande
- enkelvoud verleden tijd van bannen
- Ik bande.
- Jij bande.
- Hij, zij, het bande.
- Ik bande.
- Het woord bande staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bande" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
27 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Ontleend aan het Germaans: Oudfrankisch *banda- 'band, bindstrook' (Nederlands band).
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bande | la bande | bandes | les bandes |
bande v
- strook
- streep
- (telecommunicatie) band
- strip
- (heraldiek) schuinbalk
vervoeging van |
---|
bander |
bande
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 31 %
- Prevalentie Vlaanderen 27 %
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 5
- Woorden in het Frans met audioweergave
- Woorden in het Frans met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Frans
- Telecommunicatie in het Frans
- Heraldiek in het Frans
- Werkwoordsvorm in het Frans