bacit
Uiterlijk
- IPA: /batsɪt/
- ba·cit
bacit perfectief
- slaan; een klap uitdelen; met de arm of een vastgehouden voorwerp een snelle, rakende beweging maken
- gooien, smijten
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
eerste persoon | bacím | bacíme | |
tweede persoon | informeel | bacíš | bacíte |
formeel | bacíte | ||
derde persoon | bací | bací |