autopark
Uiterlijk
- au·to·park
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autopark | autoparken |
verkleinwoord |
het autopark o
- verzameling auto's die een organisatie of bedrijf tot zijn beschikking heeft
- ▸ Enorme huizen in meerdere wereldsteden, motorjachten, privévliegtuigen, een autopark en vooral veel bladgoud op meubels, trapleuningen, wc's en badkuipen lijken verplichte parafernalia van de Russische rijken.[2]
- verzameling van alle auto's die in een land rijden
- ▸ Maar volgens De Boer zullen scherpe grenzen in de bijtelling de markt toch zwaar verstoren en de werkgelegenheid verder onder druk zetten. "Dit gaat de overheid ongetwijfeld weer veel geld kosten, terwijl het Nederlandse zakelijke autopark al het zuinigste van Europa is. De branche is toe aan een vrije, in plaats van een door de overheid gestuurde markt."[3]
1. verzameling auto's die een organisatie of bedrijf tot zijn beschikking heeft
2. verzameling van alle auto's die in een land rijden
- Het woord autopark staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact , ISBN 9789045024875
- ↑ Weblink bron “Auto-importeurs zijn woedend op kabinet” (31-10-2014), NOS