antropoceen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  antropoceen    (hulp, bestand)
• IPA: /ˌɑntropoˈsen/

Woordafbreking

• an·tro·po·ceen

Woordherkomst en -opbouw

• van Engels Anthropocene, in deze specifieke betekenis voorgesteld in 2000 door de Nederlandse meteoroloog P. Crutzen en de Amerikaanse ecoloog E. Stoermer ; naar het voorbeel van Holocene afgeleid van Oudgrieks ἄνθρωπος (antropos) "man, mens" en καινός (kainós) "nieuw", dus: "nieuw tijdperk van de mens"

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	antropoceen	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

het antropoceen o

1. (geologie) niet-officiële benaming voor het tijdperk waarin de mensheid wereldwijde invloed op geologie en ecologie heeft
   Vaak wordt hierbij gedacht aan de tijd vanaf de 19e eeuw met de Industriële Revolutie.

   ▸ Paul Crutzen is geen man van relativeringen. Het holoceen is voorbij, zegt hij stellig, we zijn aangeland in het antropoceen, een geologisch tijdvak waarin de mensheid de planeet definitief heeft veranderd. „Waar je ook kijkt op aarde, in de atmosfeer, op zee, overal is de invloed van de mens zichtbaar. Er is niet aan te ontkomen.”

Hyperoniemen

• holoceen

Gangbaarheid

• Het woord antropoceen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.