antieken
Uiterlijk
- an·tie·ken
- alleen meervoud afgeleid van antiek bn "uit de Oudheid" met het achtervoegsel -en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | (*) | antieken |
verkleinwoord | - | - |
de antieken mv
- personen uit de antieke oudheid
- (figuurlijk) personen of zaken die in de loop van de tijd bewezen hebben van zeer groot belang te zijn geweest
- Hij kent zijn antieken.
- Het enkelvoud antiek is afgeleid van de eerste betekenis van het bijvoeglijk naamwoord: "oud, maar waardevol". Het staat dus los van "antieken" dat juist is afgeleid van de eerste betekenis: "uit de Oudheid".
- Het woord antieken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "antieken" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Woord alleen in meervoud in het Nederlands
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 78 %
- Prevalentie Vlaanderen 84 %