ambigere
Uiterlijk
stamtijd | |||
---|---|---|---|
infinitief | 1e pers. enk. ind. praes. act. |
1e pers. enk. ind. perf. act. |
supinum |
ambigere | ambigō | ||
derde vervoeging | volledig |
ambigĕre
- in twijfel trekken, twijfelen;
- redetwisten, strijden
- ergatief (passief): twijfelachtig, onbeslist zijn
- om een plaats heengaan
- s.v. ambigo, in J.B. Kan - H.P. Schröder(ed.), Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek, Utrecht, 1864, p. 31.