Naar inhoud springen

ambigere

Uit WikiWoordenboek
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
ambigere ambigō
derde vervoeging volledig

ambigĕre

  1. in twijfel trekken, twijfelen;
    1. redetwisten, strijden
    2. ergatief (passief): twijfelachtig, onbeslist zijn
  2. om een plaats heengaan
  • s.v. ambigo, in
    J.B. Kan - H.P. Schröder
    (ed.), Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek, Utrecht, 1864, p. 31.