agglomereren

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  agglomereren    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ag·glo·me·re·ren

Woordherkomst en -opbouw

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
agglomereren	agglomereerde	geagglomereerd
zwak -d	volledig

Werkwoord

agglomereren

1. ergatief zich ophopen, samenklonteren

   ▸ Bacteriële pus agglomereerde soms.

2. overgankelijk zich doen ophopen, samen doen klonteren

   ▸ We hebben farmaceutische hulpstoffen geagglomereerd met complexe vloeibare systemen om materiaal voor tablettering te leveren.

Afgeleide begrippen

• agglomeraat, agglomeratie

Vertalingen

    1.   

Engels: agglomerate (en)

Spaans: aglomerar (es)

Gangbaarheid

• Het woord 'agglomereren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.