afflict
Uiterlijk
- Geluid: afflict (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /əˈflɪkt/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to afflict |
he/she/it | afflicts |
verleden tijd | afflicted |
voltooid deelwoord |
afflicted |
onvoltooid deelwoord |
afflicting |
gebiedende wijs | afflict |
afflict
- overgankelijk deren, bezeren, schade toebrengen aan
- «Nothing could afflict him.»
- Niets kon hem deren.
- «Nothing could afflict him.»
- overgankelijk kwellen, teisteren
- overgankelijk onrustig maken, verontrusten