aanminnig
Uiterlijk
- aan·min·nig
- In de betekenis van ‘bekoorlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1348 [1]
- Samenstellende afleiding van aan en de stam van minnen met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aanminnig | aanminniger | aanminnigst |
verbogen | aanminnige | aanminnigere | aanminnigste |
partitief | aanminnigs | aanminnigers | - |
aanminnig
- goed uitziend, van een zekere schoonheid
- Ze had een aanminnige houding.
- Aono richt zich op specialisten binnen een specialisme, op ‘genreschilders’ en in het bijzonder daarin de fijnschilders. Dat waren schilders van alledaagse taferelen, van binnenkamerscènes van een vrouw met een papegaai of een luit, van keukenmeiden aan de afwas, van een aanminnig paar bij kaarslicht, en dat alles geschilderd op minutieuze wijze. (Roelof van Gelder NRC 7 augustus 2015)
1. goed uitziend, van een zekere schoonheid
- Het woord aanminnig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanminnig" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "aanminnig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ aanminnig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ig in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 42 %
- Prevalentie Vlaanderen 36 %